De Raad van State heeft op 24 maart 2017 met een kritisch advies gereageerd op het wetsvoorstel van november 2016. Dit betreft het wetsvoorstel tot wijzigingen van de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische redenen of na twee jaar arbeidsongeschiktheid. De bezwaren luiden als volgt:
Bezwaren tegen het wetsvoorstel bij bedrijfseconomische redenen
De verwachting is dat het niet altijd duidelijk zijn dat een regeling in de cao is bedoeld als een voorziening die in de plaats komt van de transitievergoeding. Dit leidt mogelijk tot juridische procedures. Als in de cao uitdrukkelijk is bepaald dat een getroffen maatregel de transitievergoeding vervangt, kan dit worden voorkomen.
Niet alle werknemers zijn gebonden aan een cao, tenzij die cao algemeen verbindend is verklaard. Het gaat hier dus om werknemers die geen lid zijn van een vakbond die bij de cao is betrokken. Het betreft hier dus grote groepen werknemers. Deze niet-gebonden werknemers kunnen dus alsnog aanspraak maken op betaling van de transitievergoeding. Het advies is dan ook om in het wetsvoorstel vast te leggen dat deze vervangende regeling voor de transitievergoeding daadwerkelijk aan alle werknemers moet zijn toegekend.
Bezwaren tegen het wetsvoorstel bij langdurige arbeidsongeschiktheid
Volgens de Raad van State zijn in dit deel van het wetsvoorstel de alternatieven niet benoemd. Het wetsvoorstel had bijvoorbeeld ook kunnen voorstellen om terug te keren naar de oude situatie van vóór de WWZ. Toen hadden langdurig zieke werknemers bij ontslag na 2 jaar arbeidsongeschiktheid geen recht op een vergoeding.
Ook hier zijn de bezwaren tweeledig. In het wetsvoorstel wordt de cumulatie van kosten voor werkgevers bij ziekte van de werknemer, loondoorbetaling gedurende 2 jaar tijdens de ziekte én een transitievergoeding bij ontslag niet wezenlijk anders. Die kosten worden alleen maar anders verdeeld, namelijk over alle werkgevers.
Daarnaast zal dit wetsvoorstel een andere werkwijze en organisatie van het UWV vragen. Het UWV houdt zich tot nu toe bezig met de uitkeringen aan werknemers (en dit vraagt al veel van de organisatie). Met het wetsvoorstel zal het UWV zich ook bezig moeten gaan houden met het betalen van incidentele vergoedingen aan werkgevers. Dat brengt een geheel nieuw takenpakket met zich mee, waarop de organisatie van het UWV (nog) niet is voorbereid. De uitvoering van het wetsvoorstel zal hierdoor ook kostbaar worden.
Wat nu?
Natuurlijk is het de vraag wat het nieuw te vormen kabinet met dit wetsvoorstel gaat doen. Hetgeen de Raad van State stelt ten aanzien van bedrijfseconomische redenen en bij twee jaar arbeidsongeschiktheid is op zich terecht. Bedrijfseconomische redenen spelen niet alleen een rol bij bedrijven die aan een cao zijn gebonden, maar bij alle bedrijven waar het economisch slechter gaat. Wanneer een werkgever en zeker een kleine werkgever moet besluiten tot reorganisatie, zijn de ruimte en de middelen er meestal niet om aan het personeel, dat helaas moet afvloeien, een transitievergoeding te voldoen.
De politiek had simpel kunnen besluiten terug te gaan naar de situatie van vóór de WWZ. Bij bedrijfseconomische redenen werd toen een ontslagvergunning bij het UWV aangevraagd en hoefde geen transitievergoeding te worden betaald. De enige manier voor werkgevers om nu geen transitievergoeding te hoeven betalen, is failliet gaan. Dat is wel een erg extreme en ongewenste maatregel.
In de situatie van twee jaar arbeidsongeschiktheid noemt de Raad van State dit teruggaan naar de situatie van vóór de WWZ ook als oplossing. In die situatie was voordien ook geen transitievergoeding door werkgevers verschuldigd.
Wat te doen? Werkgevers zouden nu hun werkgeversorganisaties en de politiek moeten oproepen tot aanpassing van de wet, in die zin dat er terug wordt gegaan naar de situatie van vóór de WWZ. Want het betalen van de transitievergoeding door de werkgever in deze twee situaties heeft wel een erg onrechtvaardige uitwerking.